Een blog van Joyce Cordus
Het zal jullie als lezers niet zijn ontgaan: de zucht van opluchting van vele, vooral zwarte, mensen die zaterdag 1 juli j.l. door het land ging tijdens het herdenken en vieren van Keti Koti. Dit jaar was het extra bijzonder omdat het 150 jaar geleden is dat de tot slaaf gemaakte mens daadwerkelijk vrij was. Ter gelegenheid daarvan hield Koning Willem-Alexander een toespraak. Wat velen hoopten gebeurde ook: de koning bood zijn welgemeende excuses aan voor “het feit dat mensen in naam van de Nederlandse staat eeuwenlang tot handelswaar zijn gemaakt, zijn uitgebuit en mishandeld”. Daarmee is hij de eerste koning ooit die dat heeft gedaan. Dat is dus al heel bijzonder. Maar de koning ging verder: hij vroeg om vergiffenis voor het handelen van zijn voorouders, de koningen van het Huis van Oranje-Nassau. In zijn eigen woorden: “voor het overduidelijke gebrek aan handelen tegen deze misdaad tegen de menselijkheid, vraag ik vandaag, op deze dag dat we samen het Nederlands slavernijverleden herdenken, vergiffenis.”
Ik was oprecht tot tranen toe geroerd. Waarom voelde ik die emotie niet bij de excuses, de verontschuldiging? Het heeft te maken met het feit dat excuses, spijtbetuigingen, verontschuldigingen, denk ik, proberen de schuld weg te nemen. ‘Sorry, ik ben te laat, maar de brug stond open en het verkeer zat sowieso ongelooflijk tegen!’ Van degenen tegenover wie je excuses maakt, verwacht je dan begrip. Je hebt weliswaar iets verkeerd gedaan, maar eigenlijk was het niet jouw schuld. Je probeert met je excuses die schuld bij jezelf weg te halen en te voorkomen dat de ander jou een verwijt maakt. Als je om vergiffenis vraagt, neem je een heel andere positie in. Dan erken je dat je iets verkeerd hebt gedaan en dat je dat niet ongedaan kunt maken. Je hebt spijt van wat je hebt gedaan en je neemt de schuld op je. Je begrijpt dat de ander geneigd is jou een verwijt te maken. Tegelijkertijd maak je ruimte voor een nieuwe situatie. Je neemt dan een fundamenteel andere positie in. Als je om vergeving vraagt, geef je toe dat de ander wel degelijk het recht heeft om jou een verwijt te maken. Maar je maakt tegelijkertijd ruimte voor een nieuw perspectief, een nieuwe toekomst.
Juist dat beeld, een koning die als het ware een knieval maakt en de schuld op zich neemt in de hoop en het besef dat er alleen dan een nieuwe situatie kan ontstaan, vond ik zo mooi en bevrijdend. Door vergiffenis te vragen toonde de koning ons ook zijn kwetsbaarheid in plaats van zijn macht, stelde hij zich nederig op en plaatste zichzelf niet op de voorgrond. Dat was, in mijn ogen, pas echt bijzonder. Dat was wat mij ontroerde. Hier stond een mens van vlees en bloed, een medemens die toevallig ook nog eens koning is. Ik hoop van harte dat we hem en elkaar die vergiffenis kunnen schenken, zijn woorden kunnen aanvaarden als een geschenk.
In zijn laatste kersttoespraak verwees de koning al eerder naar zijn geloof in een toekomst samen, verwijzend naar het gedicht van Marieke Lucas Rijneveld ‘Alles bewoonbaar’. De laatste regel daarvan luidde: “Kom na het knielen weer overeind en recht samen de rug”. Dat is wat ik de koning zag doen: knielen en weer overeind komen, in de vaste overtuiging dat we alleen met elkaar verder kunnen werken aan een wereld waarin discriminatie, racisme en uitsluiting tot het verleden behoren. Alleen dan zullen wij mensen, wit en zwart, niet langer ‘gevangenen’ van de tijd zijn. Alleen dan zullen we ‘onszelf met vele armen en met woorden in een volgend hoofdstuk schrijven en het verleden uit de schaduw trekken, in de ogen kijken en omhelzen’.
Dit laatste is een variatie op de woorden van Babs Gons en tegelijkertijd een antwoord op haar vraag ‘Wie zijn we morgen’, de titel van het prachtige gedicht dat ze schreef ter gelegenheid van Keti Koti 2023 in de NRC van 1 juli 2023.
– Joyce Cordus, juli 2023